Rik Kuiper: Oef, wat is dit ingewikkeld

Print Friendly, PDF & Email
Maanden lang werkte Volkskrant-verslaggever Rik Kuiper aan het verhaal van Sophie. Hij sprak met tientallen betrokkenen en specialisten en schreef ten slotte een van de langste verhalen die zijn krant ooit publiceerde. ‘Maar zonder spanningsboog had geen lezer die 15 duizend woorden uitgelezen.’

Rik Kuiper – die nu vertrekt bij De Verhalengarage, de site die hij mede bedacht – houdt van vertellen. Gegrepen door de lessen van de Amerikaanse goeroe van het genre, Jon Franklin, publiceerde hij nog als freelancer in Volkskrant Magazine de archetypische vertelling over de band tussen een oude man en een jonge vrouw.

Wie er gevoelig voor was, begreep dat dit eigenlijk een tijdloos liefdesverhaal was, een variatie op het thema van The Beauty and The Beast. Het leverde Rik Kuiper een vaste baan bij de Volkskrant op.

Rik, we kunnen er niet omheen. De nachtmerrie van Sophie, op 12 september verschenen, moet met dik vijftienduizend woorden het langste verhaal zijn dat in tijden en misschien wel ooit in de Volkskrant is afgedrukt. Verdeeld over dertien pagina’s van het Zaterdag-katern, in vijftig hoofdstukken. En dat voor een misbruikzaak die – zullen sceptici zeggen – nooit bewezen is. Wanneer tijdens je maanden van onderzoek wist jij dat dit een heel lang stuk kon worden?
RK: Of dit het langste stuk in de geschiedenis van de krant is, weet ik niet. Misschien dat het interview met prins Bernhard, dat de krant na zijn dood in een apart katern publiceerde, meer woorden telde. Maar dat heb ik niet nagezocht.

Het verhaal vroeg wel om uitgebreid wederhoor, meer dan zo’n plichtmatig kadertje

Dit verhaal kwam in december 2018 op mijn pad. De ouders benaderden de krant omdat ze misstanden aan de kaak wilden stellen. Met een jongere collega ben ik met ze gaan praten. Wat ze zeiden klonk interessant. Ze hadden van hun 3-jarige dochter gehoord dat een medewerker van het kinderdagverblijf mogelijk zijn piemel had getoond. De ouders maakten er melding van, waarna ze zich door het kinderdagverblijf, de politie, Veilig Thuis en de gemeente slecht behandeld voelden.

Hun verhaal vroeg wel om uitgebreid wederhoor, vond ik. Meer in ieder geval dan het plichtmatige kadertje dat je soms onderaan beschuldigende verhalen ziet, zo’n kadertje dat niet veel meer vermeldt dan dat de politie/de verdachte/het betreffende bedrijf zich na het lezen van een conceptversie van het verhaal ‘niet in het geschetste beeld herkent’.
Eerst vroeg ik het kinderdagverblijf om een reactie. Ik verwachtte er niet veel van, omdat de directeur nooit veel in de regionale pers had verteld. Maar ze belde al snel op. Ja, ze was bereid haar te verhaal doen. Toen bedacht ik dat het mooi zou zijn een reconstructie vanuit zo veel mogelijk perspectieven te maken. Zo zou ik kunnen laten zien voor welke dilemma’s elke partij komt te staan bij een melding van grensoverschrijdend gedrag bij een jong kind. Daarvoor moest ik dus ook weten hoe de politie, het OM en de gemeente te werk waren gegaan. En hoe de vermeende dader terugkeek. Daarmee zou dit stuk wel iets langer worden dan een regulier stuk.
Overigens wilden de betreffende medewerker, de politie en het OM niet uitgebreid op de zaak ingaan. De gemeente stond pas een interview toe nadat ik via een wob-verzoek alle documenten over de zaak had opgevraagd. Die documenten gaven me enig inzicht in de werkwijze van de instanties – wat essentieel was voor het verhaal.

Ik heb nooit de illusie gehad dit wel even op te lossen

Heb je in het begin gedacht dat je de misbruikzaak hard zou kunnen krijgen? Wanneer wist je dat het geen hard-nieuws-verhaal zou worden, maar iets anders?

RK: Ik heb nooit de illusie gehad dit wel even op te lossen. In zulke zaken met jonge kinderen is schuld nauwelijks te bewijzen zonder getuigen, beeldmateriaal of een bekentenis. Onschuld bewijzen is al helemaal onmogelijk. Gek genoeg was het voor het verhaal dat ik van plan was te vertellen ook niet eens zo belangrijk om die vraag te beantwoorden. Ik wilde juist laten zien wat de gevolgen zijn als er zo lang onduidelijkheid blijft bestaan.

Uiteindelijk gaat ‘Sophie’ niet over het misbruik van een 3-jarig meisje door een mannelijke medewerker van een kinderopvang in Oosterbeek, maar over de ontwrichtende werking van het verhaal dat mensen elkaar vertellen.
RK: Ja, daar gaat het over. En in dit geval betreft het ook nog eens een verhaal dat appelleert aan de grootste angst van veel ouders: dat hun kind misbruikt is. Dat roept al gauw heftige emoties op – en dat is zeer begrijpelijk.
Vanwege die emoties gaat zo’n verhaal ook makkelijk rondzingen in een gemeenschap, met alle gevolgen van dien. In het beste geval draagt dat bij aan de waarheidsvinding: er komen nieuwe meldingen bij, waardoor de politie meer bewijs heeft tegen een dader. In het slechtste geval ontstaan nieuwe verhalen, die niet per se waar hoeven te zijn. Bijvoorbeeld doordat ouders hun kinderen verkeerd ondervragen.

Dit verhaal gaat ook over onzekerheid en hoe mensen daarmee omgaan

Voor mij gaat dit verhaal overigens ook over onzekerheid en hoe mensen daarmee omgaan. De ouders willen dat alles tot in detail uitgezocht wordt. Politie en OM staan daar noodgedwongen pragmatischer in, omdat ze geen onbeperkte capaciteit hebben. Dat zorgt voor spanning en onbegrip. Door de wat onbeholpen communicatie van vrijwel alle partijen werd het er niet beter op.

Natuurlijk gaat het dan ook over de pers. Hoe andere media erover hebben bericht. En over jouw eigen berichtgeving. Kun je vertellen op welke momenten, hoe en waarom deze ethisch-journalistieke vragen opspeelden?
RK: De belangrijkste was: hoe ga ik in het verhaal om met de betreffende medewerker? Wie beschuldigd wordt van kindermisbruik komt daar zijn hele leven niet meer vanaf. Het was dus belangrijk deze man niet herkenbaar op te voeren, zeker omdat de politie en het OM hem nooit als verdachte hebben aangemerkt en experts waarschuwden dat er mogelijk sociale besmetting was opgetreden. Ik besefte dat het goed mogelijk was dat deze man niets verkeerd gedaan had. Dat bracht een verantwoordelijkheid met zich mee.
Het doel van dit verhaal was ook niet om voor eens en voor altijd te bewijzen dat deze man schuldig of onschuldig was. Ik wilde vooral laten zien hoe complex zo’n zaak is. Toch ontkwam ik er niet aan de verontrustende signalen in deze kwestie op te dienen. Ik moest bijvoorbeeld uitgebreid beschrijven waarom de ouders de medewerker verdacht vonden. Anders zou de lezer niet begrijpen waarom ze zo’n felle strijd voerden. Daardoor ontstond wel het gevaar dat het verhaal één kant op zou gaan hellen. En dat wilde ik niet. Het moest in balans zijn. Er moest ook voldoende aandacht zijn voor de ontlastende zaken.
Dat maakte dit verhaal tot evenwichtskunst. Een suggestieve zin te veel kan betekenen dat ik lezers dwing te denken dat David schuldig is. Te veel waarschuwingen van wetenschappers en de lezers denken dat de ouders maar wat gefantaseerd hebben. Beide uitkomsten vond ik onwenselijk.

Ik kan me niet herinneren ooit een journalistiek verhaal te hebben gelezen waarin een relevante maar niet wereldschokkende zaak zo minutieus is uitgezocht en van alle kanten belicht. Ik bedoel: The School van de Amerikaanse journalist CJ Chivers is zeventienduizend woorden lang, telt een stuk of dertig scènes en volgt de gijzeling van acht primaire personages tijdens de gijzeling in Beslan. Niet alleen had Chivers een veel groter onderwerp, maar ook had hij veel meer materiaal, getuigenissen van mensen die over de verschrikkingen vertelden. Jij moest het doen met de onduidelijke verklaring van een driejarig kind. Heb je niet af en toe gedacht: ik wou dat ik hier nooit aan begonnen was?

Ik heb wel eens gewild dat ik er nooit aan begonnen was

RK: Dit zijn inderdaad veel woorden voor een relatief kleine zaak, waarbij ook nog eens onduidelijk is of er nu daadwerkelijk iets gebeurd is. Maar uiteindelijk was dat ook juist wat deze kwestie interessant maakte: die onzekerheid bij alle partijen, het gebrek aan harde bewijzen, de suggestie die soms moeilijk te ontkrachten viel. Daardoor ontspon zich een heel subtiel verhaal.
En ja, ik heb inderdaad wel eens gewild dat ik er nooit aan begonnen was. In eerste instantie kwam dat doordat ik van steeds meer details het belang ging inzien. De rechercheurs die benadrukten hoe druk ze het hadden. Moest erin. Zo’n onaardig zinnetje over juridische dreiging in een brief van het kinderdagverblijf. Moest er ook in. Enzovoorts. Al die kleine bouwsteentjes waren nodig om te kunnen begrijpen waarom de ouders deden wat ze deden. Maar zou ik ooit de ruimte krijgen om een verhaal te maken waar dat allemaal in paste?
Ook in de laatste fase had ik veel slapeloze nachten. Ik liet betrokkenen de tekst nalezen, wat tot veel discussie leidde over details.

Na laten lezen leidt altijd tot gedoe. Kun je een voorbeeld geven? En wat liet je ze lezen? Het hele verhaal of – ook niet ongebruikelijk – alleen de informatie die je van die betrokkene kreeg en gebruikte?

RK: Ik heb alle betrokkenen het hele verhaal voorgelegd. Dat leverde inderdaad veel discussie op, vooral omdat de ene partij dan vond dat de ander te veel ruimte kreeg. Over sommige passages hebben we lang gediscussieerd. Op de details ga ik hier liever niet in.

Wat waren de reacties op de krant, voor het verscheen en daarna?
RK: Het verbaasde me uiteindelijk hoe makkelijk de krant ruimte maakte voor dit enorme verhaal. Chefs waren er allemaal enthousiast over, nadat ze het gelezen hadden. Meerdere mensen vertelden me dat ze niet in de gaten hadden gehad dat het zo lang was. Er is heel even discussie geweest of het in twee delen de krant in moest, maar uiteindelijk is dat gelukkig niet gebeurd. Achteraf kreeg ik ook vooral positieve reacties, al vond een enkeling het veel te lang voor een krantenartikel.

Ik verwijs vaak naar verhalende reportages van jou omdat niemand in Nederland het genre zo beheerst als jij. Maar heb je bij dit verhaal, bij de research en het schrijven, veel gehad aan narratieve technieken? Wat precies?
RK: Ja, daar heb ik heel veel aan gehad. Had ik de spanningsboog niet op orde gehad, dan zou de krant dit nooit gepubliceerd hebben, dan leest niemand zo’n verhaal uit. Uiteindelijk werkte ik twee verhaallijnen tot in detail uit: het verhaal van de ouders en het verhaal van de directeur van het kinderdagverblijf. Ik wissel scènes uit die verhaallijnen af met achtergrondinformatie en interviews met betrokkenen en deskundigen. Op die manier bouwde ik een mozaïekvertelling. Ik hoopte daarbij dat de lezers de ene keer meegesleept zouden worden door de standpunten van de een en even later weer door die van de ander. Zodat ze uiteindelijk in verwarring zouden achterblijven, net zoals veel betrokkenen in deze zaak. Ze moesten denken: oef, wat is dit ingewikkeld.

Wat zijn de grootste problemen die je tegenkwam bij dit verhaal? De duur van het onderzoek? Een tegenlezer die nog begreep waar je mee bezig was? Hoe je bronnen aan het praten kreeg?
RK: Het grootste probleem was de al eerder genoemde balans. Als verteller bepaal ik welke feiten, verdachtmakingen en ontlastende zaken ik de lezers opdien. Ik dek de tafel waar de lezers aanschuiven en hun meningen vormen. Daar moest ik me te allen tijde van bewust blijven. Verder: de enorme hoeveelheid informatie. Het verhaal had nog drie keer zo lang kunnen zijn. Ik moest indikken en doseren, zonder daarbij de grote lijn geweld aan te doen. En praktisch was dit nog lastig: zo’n complex project draaien tussen mijn andere werkzaamheden door.

Toen Freek Schravesande in NRC een complete bijlage (zeventienduizend woorden) vulde over Ria, een vrouw die decennia terug vermist raakte, schreef ik dat het lange-lange verhaal nu definitief zijn plek gevonden had in de dagbladen. Het dogma was gebroken. Hoe zie jij die ontwikkeling na Sophie?
RK: Van een definitieve doorbraak van het echt lange verhaal is nog geen sprake, denk ik. Na ‘Ria’ heeft NRC ook niet meer zulke lange stukken gepubliceerd. Mijn ‘Sophie’ was ook vooral nog een experiment, een voorzichtige eerste stap. Bij de krant onderzoeken we momenteel wel wat we kunnen leren van bijvoorbeeld Netflix. Mensen bingen documentaires als Tiger King of Chernobyl. Kunnen wij dat als krant ook, met geschreven reportages? En zo ja, hoe dan? Tegelijkertijd zie ik wel dat de Volkskrant geregeld reportages van vijfduizend woorden of meer publiceert. Neem het prachtige Mississippi Hanging bijvoorbeeld, waarmee Michael Persson in 2020 een Tegel won.

Buiten Nederland zijn vervolgverhalen heel gewoon. Waarom zou dat bij ons zoveel weerstand oproepen?

RK: Voor een vervolgverhaal zijn trouwe lezers nodig. Je gaat aflevering 2 en 3 niet gauw lezen als je aflevering 1 gemist hebt. Voor de papieren krant kan dat een probleem zijn. Je biedt een groot verhaal aan waarvan een groot deel van de lezers eerdere delen gemist hebben. Dat kan ergernis opwekken.

Op internet speelt dat natuurlijk allemaal geen rol meer. Daar kan iedereen op elk moment beginnen met deel 1.

Ik hoop zelf dit jaar een historisch vervolgverhaal af te maken, dat vermoedelijk zal bestaan uit vijf delen van 3000 woorden. Dat is erg leuk, omdat het weer om een andere opbouw vraagt dan één lang verhaal van 15.000 woorden. We experimenteren er dus wel mee.

En de verhalende journalistiek in engere zin? Heeft dat genre vaste grond onder de voeten? Zie jij meer pur sang vertellers?
RK: Ik merk dat de Volkskrant er ruimte voor maakt, de hoofdredactie ziet het belang van verhalende reportages, verslaggevers worden enthousiast van het genre. Ik heb het idee dat de verhalende journalistiek nog altijd terreinwinst boekt, al gaat het met kleine stappen.

Geverifieerd door MonsterInsights